04.08.2010 – Bura Termett ido and A Hajnali csillag ragyog
Two CDs from Tcha Limberger
‘Tcha Limberger is de kleinzoon van violist Piotto Limberger, stichter van zigeunerorkest DE PIOTTO’S. Vader Vivi Limberger was de ritmegitarist van zigeunerjazzband WASO, waartoe ook Koen De Cauter behoorde. Zij waren waardige opvolgers van LE QUINTETTE DU HOT CLUB DE FRANCE, met giganten Django Reinhardt en Stéphane Grappelli. Tcha kreeg de muziek met de paplepel mee, zegt men dan, en dat klopt, maar er was veel meer dan de zigeunermuziek. Via zijn moeder Lut Bruyneel kreeg hij er de Vlaamse dimensie bij. Tcha droomde er eerst van… flamencozanger te worden, iets wat vlug opgeborgen werd, al is Tcha een uitstekend zanger! Andere musici zorgden ervoor dat zijn muzikale horizon nog meer werd verbreed, mensen waar Tcha (en niet alleen hij…) naar opkeek: Koen De Cauter, Fapy Lafertin, maar ook, en niet in het minst, Dick Vanderharst en Herman Schamp: beiden hadden een beslissende invloed op hun talentrijke leerling. Men kan het slechter treffen met mentoren! Elke gewortelde muzikale expressie leek en lijkt Tcha te boeien, volksmuziek, zelfs van buiten Europa (vooral Turkije, Bolivië en India), maar ook allerlei vormen van klassieke muziek, van de vroege Vlaamse polyfonie tot hedendaags klassiek.
Qua instrumenten maakte hij een bijzondere evolutie door. Eerst was er de gitaar, in den beginne in de flamenco, maar daar vond hij geen passende tutor voor in het Brugse, dan in de swing jazz, die hij rondom zich kon horen bij familieleden en vrienden, die tot het kruim op dat vlak behoren. Hij vervoegde de Piottos, toen hij amper dertien jaar was. Dan kwamen er fluiten, daarna de klarinet. Ten slotte kwam hij op zijn zeventiende uit bij de viool en wat eerst een ‘hobby’ leek, werd een passie die alle andere in de schaduw stelde. De viool bracht hem automatisch waar hij moest zijn, bij de muziek van de zigeuners uit Hongarije en Roemenië: hij raakte geboeid door de platen van Toki Horvath, violist uit Budapest. Kalai Zsolt, een belangrijke figuur in Tcha’s leven (‘Hij was voor mij als een broer’), gaf hem de ‘juiste’ namen en opnames, en drukte hem op het hart dat het een absolute noodzaak is Hongaars te kennen om deze muziek optimaal te brengen en dus leerde Tcha de taal (men leest her en der foutief dat hij ‘Hongaarse roots’ heeft: tijd om dit misverstand voorgoed uit de weg te ruimen!) Hij was eind de tweeëntwintig toen hij voor de derde maal naar Budapest ging om er te blijven en er te studeren, wat hij anderhalf jaar deed. Hij ging in de leer bij Horvath Bela, een onbetwiste autoriteit op het gebied. Ondertussen werd Tcha meegezogen in een aanhoudende stroom van projecten en samenwerkingsverbanden, te veel om hier uit te schrijven, maar Tcha’s MySpace somt er een heel pak op. De De Cauter familie en WASO, Lollo Meier, Fabrizio Cassol, Patricia Beyssens zijn opvallende en/of weerkerende namen. Het wijst erop dat men zijn kunde en openheid op prijs weet te stellen.
Tcha is puur natuur. We waren enkele malen bevoorrecht getuige van zijn ongebreidelde speelwoede. Tcha speelde wel vaker op de trein voor een verrast publiek, dat overigens niet altijd even positief reageerde op het ‘gejammer’. Maar adar stonden vele ‘gelukkige zielen’ tegenover, zoals Tcha hen zelf noemt. Een schitterende anekdote hierover, een perfecte illustratie ook van de kracht van muziek, zoals in het sprookje van de Rattenvanger van Hameln, vind je op http://jacoja.skynetblogs.be/post/876581/tcha (op datum van 06/01/2005) Het verhaal blijkt nogal verfraaid en opgesmukt te zijn, maar bevat een kern van waarheid. Tcha: ‘OK, de waarheid mag een mooi verhaal niet in de weg staan. Maar één van de mooiste complimenten die ik kreeg, was toen ik De Fantast (nu de Hot Club de Gand) in Gent binnenkwam en een dame me vertelde dat het zoontje van haar vriendin viool was beginnen spelen nadat hij me op de trein gehoord had. Ik herinnerde me ook nog dat die jongen me toen pistachenootjes gaf. Ik weet zelfs niet meer hoe hij heet. ’t Is ook al zo lang geleden…’
De ‘Romani’ cd met Vivi en Chtoro Limberger, Koen, Dajo en Waso De Cauter, dus twee generaties, vaders en zonen, onder de productie van Dree Peremans, is één van de belangrijke etappes naar waar Tcha naartoe wilde. Hij begon bij de Magyar nóta, letterlijk het ‘Hongaarse lied’, dat hij wilde herwaarderen en herstellen in zijn basisvorm. Natuurlijk was het niet de bedoeling de muziek, zoals die pakweg begin vorige eeuw uitgevoerd werd toen de eerste geluidsdragers verschenen met dat lied), archeologisch te reconstrueren en na te spelen. Maar nieuwlichterij, daar doet Tcha evenmin aan mee. Noem het een respectvolle kennismaking en ontmoeting. Hij beseft dat hij mettertijd van daaruit wel zal evolueren naar ‘iets nieuws’, een nieuwe synthese van oud en nieuw, maar da’ s nog niet aan de orde.
Dat credo vind je terug in de liner notes van de eerste van twee platen, ‘Búra termett idö‘,(‘Tijden verduisterd door Zorgen’), onder de vlag van TCHA LIMBERGER’S BUDAPEST ORCHESTRA, zeg maar zijn eerste volledig eigen project. De titelsong koos Tcha omdat hij het lied leerde kennen (via Koen De Cauter) toen hij deze muziek ontdekte. Het nummer werd jarenlang bijna uitsluitend door de grote Boros Lajos gespeeld en het is ook in diens versie dat Tcha het leerde kennen. Maar die man kent wellicht niet eens de tekst ervan en Tcha heeft er intens naar moeten zoeken. Hij vond het lied later terug in Transylvanië, zij het niet in Kalotaszeg. Het valt overigens goed te horen dat de titelsong van een Magyar nóta plaat dat zelf niet is, maar wel een oeroud volksliedje!
Deze cd stond al eerder in het de aandacht en de kwaliteiten ervan werden elders bezongen (zie de vele, erg lovende recensies op www.lejazzetal.com, site van het label) Maar toch deze vaststellingen. Tcha trok zoals reeds aangegeven de nodige tijd uit om in Budapest de Magyar nóta te leren kennen. Dat zou dan vooral luisteren en leren worden, maar zelf (nog) niet optreden. Stilaan leerde Tcha (in het Hongaars Csá) in Budapest de beste muzikanten kennen, die de stijl beheersen. Dat resulteerde in een uiteraard live cd van haast 70 minuten, opgenomen op drie plaatsen ver buiten Hongarije, meerbepaald in de UK, met de bollebozen die zijn BUDAPEST GIPSY ORCHESTRA vormen. Je hoort op ‘Búra termett idö‘ een afwisseling van nóta (lied), friss (snelle) en lassú (trage) csárdás, en nog een paar specifieke stijlen en ritmes, zoals de esztam, een specifieke stijl in 4/4. Het werd, zoals dat hoort, meeslepende muziek, met vaak een trage spanningsopbouw en een geestdriftige ontlading, alles gefocust op de stem en de viool van Tcha. Dit is niet vanzelfsprekend: een primas of concertmeester (eigenlijk ‘eerste solist’) is meestal de zoon van een traditie van generaties. Die zoon wacht een opleiding tot hij de oude meester opvolgt en de mantel van concertmeester aandoet. Het is geen aanstelling, wel een eer op basis van verdiensten. Tcha komt niet uit die traditie, maar naar verluidt was men zo onder de indruk van zijn samenspel met Horvath Bela dat men hem tot primas aanstelde.
Een tweede, enigszins bevreemdende vaststelling is dat specifiek de Magyar nóta oorspronkelijk de muziek van de Hongaarse… adel was bij de overgang van zeventiende naar achttiende eeuw. De componisten waren ook al edelen, maar de uitvoerders zigeuners. Zoiets geeft eens te meer te denken over ons gebrek aan historische kennis, die aan de basis ligt van vele misverstanden en vooroordelen (*) In casu droeg het misverstand ertoe bij, omwille van de uitvoerders, dat men het onderscheid tussen Magyar nóta en de zigeunermuziek van Transylvanië niet altijd maakte. Tcha wist uiteraard beter. In april stonden Tcha en het orkest al in het PSK, wat we gemist hebben. Maar onze bezige bij en muzikale duizendpoot was toen al op de proppen gekomen met een tweede project. Iets bescheidener van opzet, maar een besliste stap verder. Onder de naam TCHA LIMBERGER’S KALOTASZEG TRIO brengt de violist, begeleid door Tóni Rudi op brács (altviool) en Berki Viktor (staande bas) gezongen en instrumentale lamento’s (klaagliederen), csárdás en andere vormen uit Transylvanië, meerbepaald uit de regio Kolataszeg (Roemeens Ţara Călatei), gelegen in Roemenië, maar ooit onderdeel van het Hongaars koninkrijk. Vandaar de Hongaarse bevolking in die streek en door de enclave vorm een bastion van de oude Hongaarse tradities zoals die in Hongarije zelf al verloren gegaan zijn of opgeslorpt door de Magyar nóta.
Men zou kunnen denken dat de muziek van deze ‘A hajnali csillag ragyog (Laments, Czardas’ and Szaporas from the Transylvanian Region of Kalotaszeg)’ door zijn landelijke karakter ruwer zou dan de toch enigermate verstedelijkte of verdelde Magyar nóta, maar persoonlijk vinden we deze muziek van een al even grote verfijning en precisie in de uitdrukking. Dan moet je bij Tcha Limberger zijn, die zelf heel fier is over het feit dat hij ook in Kalotaszeg als primas aanvaard werd. Hij blijft er wel bescheiden bij: ‘Ik leer nog steeds bij en zo hoort het’ Hij is vol lof over de ondersteuenende rol van zijn medespelers. Het werd dan ook een schitterende plaat. Het openende ‘én vagyok a falu rossza’, een typische ‘keserves’ of uiterst trage lamento, is van een ongelofelijke schoonheid (een repetitie met dit nummer staat op YouTube onder de titel ‘Tcha Limberger in Kalotaszeg’, 7’33’’) Maar meteen na die lamento is het één en al zwier in drie ‘legényes’, snelle dansen voor jongens, die zo hun behendigheid en kracht kunnen demonstreren. Dat doet denken aan de Ierse reels en jigs. Bij de szapora gaat het er nog gedrevener aan toe. Het is het snelste dansritme, al heeft die szapora in andere delen van Transylvanië soms een verschillende naam. Zeer mooi is de korte lassú csárdás, meteen gevolgd door een suite (‘Búsulni soha sem tudtam’), die begint met een keserves (nummers 4 en 5): weemoed in zijn zuiverste vorm! Door de triovorm is de invulling soberder dan op de andere cd, maar dat hoort nu eenmaal zo. Deze drie musici hebben ons met ‘A hajnali csillag ragyog’ niet alleen een heerlijke luisterervaring geschonken, maar ook een inkijk gegeven op een rijke traditie, één van de meest authentieke in gans Europa, en daarom alleen al meer dan de moeite waard.
(*) Men denke bij voorbeeld aan de misvatting dat de Zweedse nyckelharpa in de zeventiende eeuw geïmporteerd was door Waalse gastarbeiders, enkel en alleen omdat zij dit instrument zo goed beheersten. Maar dat was enkel het gevolg van hun kunde op de veel moeilijker viool, waardoor zij sneller en beter dan de lokale musici de nyckelharpa beheersten.
Opmerking: de cd met het Budapest Gipsy Orchestra is precies datgene wat deze muziek bij ons enige, maar zeer geslaagde bezoek aan Hongarije in 1971 zo boeiend maakte. Wat we in de hoofdstad te horen kregen, ’s middags één keer, maar ’s avonds soms meer dan een keer, was Magyar nóta, maar het werd ons voorgesteld en ‘verkocht’ als zigeunermuziek of folklore. Toeristen na ons brachten dan ook platen mee van pakweg Lakatos Sandor, Boros Lajos en van het staatslabel Hungaroton mee, Magyar nóta dus. In het Oostblok van 1971 echter was plaatjes vinden nog echt niet makkelijk. We tikten ten slotte 25 cm platen op de kop in een obscure, gespecialiseerde shop op… Kipdorp in Antwerpen! Dat bleek dan volksmuziek te zijn, expliciet aangeduid met de titel ‘csárdás’. Met de komst van groepen als KOLINDA (MAKAM ES KOLINDA) en MUSZIKAS (met en zonder Márta Sebestyén), enkele jaren later, bleek het dat deze muzikanten vooral het soort muziek spe(e)l(d)en zoals Bela Bartok en Zoltan Kodaly die verzameld hadden in 1908 en 1911 op het platteland en vanuit de traditie. Dus géén Magyar nóta.’
ANTOINE LEGAT
Comments are closed.